13/04/2009

TAAIE BANDEN


uit NRC/NEXT

Mocht ik maar mee naar het keldertje van Julien Devrieze. Kelders hebben een slechte naam in België. Daar moet je niet zijn. Je houdt de deur op slot en begraaft de sleutel in de achtertuin. Zo niet bij Julien. Zonder kelder zou hij nergens zijn.
Parijs-Roubaix is de wedstrijd van het materiaal. De fietsen van de renners krijgen extra aandacht, in de wetenschap dat ze tientallen kilometers kasseien moeten weerstaan. Al weken van tevoren piekeren de mecaniciens zich suf. Wat te doen met de banden?
De kelder van Julien Devrieze is de hemel voor de Hel van het Noorden. Hij werkte als hoofd techniek voor het team van Lance Armstrong. Daar, in donkere hoeken, tussen het spinrag en wie weet een slapende vleermuis, hangt zijn verzameling overjarige banden.
Een goede fietsband voor Parijs-Roubaix moet een paar jaar rijpen. Roger de Vlaeminck liet ze vier, vijf jaar drogen; hij won vier keer Parijs-Roubaix.
Stel je voor, zo’n kelder waar al die banden hangen. Tussen stoffige weckpotten met zelfgemaakte jam en flessen wijn. De eigenaar loopt iedere ochtend zijn vaste rondje. Hij snuift de geur op van de tubes, aait en streelt ze, draait ze om. Nooit eens een paar weken op vakantie in het buitenland. Nee, wie fietsbanden in de kelder heeft, kan niet ver weg.
Morsdood moeten de banden zijn voor ze naar buiten mogen. Vocht vervliegt met de jaren. Ze moeten hangen, hangen, hangen. Zoals je een geschoten konijn aan een haak hangt, zijn laatste druppels bloed lekkend in een schaaltje.
En dan, na jaren van eenzame opsluiting, mogen de banden in april de wereld in. Droog en taai zijn ze, klaar voor het gevecht met de kasseien.
Ondanks de ongelijkmatige wegen zat Tom Boonen zondagmiddag als een vorst op zijn zadel richting Roubaix. Ik zag zijn tubes. Groen van kleur. Overrijpe tubes. Uit welke Vlaamse kelder kwamen deze schitterende exemplaren? Lek rijden leek me onmogelijk. Wat een fijne banden. En ook precies hard genoeg opgepompt. Tot 6,5 bar, gokte ik. Ze deukten ver in, maar net niet zover dat de kasseien de velg konden beschadigen.
Nadat hij in zijn eentje over de finish kwam, liep hij de harde werkers achter de schermen van zijn ploeg tegen het lijf. Er volgde innige omhelzingen. Een kaalgeschoren jongen in Quick Step-outfit begon te huilen. Materiaalknecht. Boonen en zijn ploeg hadden gewonnen, maar ook zijn fiets. En vooral zijn banden.
Van pure euforie zou ik bijna gaan beweren dat Tom Boonen vloog op zijn fiets. Onzin. Het gewicht van Boonen duwde de fiets juist op de weg. Contact met de aarde. Precies wat wielersport zo mooi maakt. Door een haag van het volk heen, over oerstenen naar de finish rijden.
Op de finishlijn sloeg de Italiaan Filippo Pozzato een kruisje. Hij had vrede met plek twee. Een goede winnaar, een mooie verliezer. De televisie kon uit.
Ik dacht aan de kelder waar banden te drogen hingen. Weer een jaar langer in het donker. Interen zonder vocht. En maar hopen dat de Belgische baas je uit de kelder haalde om je in het volle daglicht om de velg van een kampioen te leggen. Tot de volgende Parijs-Roubaix was het: wachten, hangen