24/12/2012

DE ROTTERDAM-SPEECH VOOR NRC

Het stond er echt als kop, in de NRC-special over de verhuizing van de krant: “Waarom niet in Rotterdam gebleven?”
Gulzig las ik de woorden van adjunct-hoofdredacteur Hans Nijenhuis. Hij zou me het antwoord geven dat ik al die maanden schuldig moest blijven aan die vragende koppen in de stad? Er stond toch genoeg leeg in het centrum van Rotterdam?
De gemeente Rotterdam had NRC een mooi onderkomen aangeboden. Het voormalige postkantoor, op vijftig meter van het Centraal Station. Alles was perfect aan het pand. De krant kon er zo in. Dat vond Hans Nijenhuis ook, maar “het was wel op de zevende verdieping”.
De zevende verdieping. Ja, jezus, dat is ook wel heel erg hoog. Dat kon je de medewerkers niet aandoen. De zevende verdieping. Mijn god. Dat een architect ooit zo’n hoog gebouw had durven bedenken.
Op naar de begane grond van Amsterdam, handjeklap, klaar.

Rotterdam - zo blijkt maar weer - het valt niet mee om er te zijn, het valt niet mee om te moeten blijven. Het is koud, modern, het waait er altijd, ze zeggen er veel te vaak en te hard godverredomme, het voetbal deugt niet, het stinkt op plekken waar het moet ruiken, de cultuur zit ondergronds en de rabiate politiek wordt te luid verkondigd.
Het is een rukstad. En zelfs dat moet je zelf doen, want de hoeren zijn in geen velden of wegen meer te bekennen.

Ik ben geboren in Rotterdam. Ik zie elke dag de schoonheid, op elke straathoek, in elke groef van een voorhoofd, aan De Maas. De stad is onaangepast, rauw, raar, heeft een beat die bij mijn innerlijk kompas past. Rotterdam klopt voor mij. Ik hoef geen comfortzone in mijn stad.
Liever uit het lood.
Ik rijd al weer jaren in een oude Mercedes rond. Rotterdammers gaan graag met de wagen de stad in. Mijn voorruit heeft een filmformaat. Cinemascope. Het kader is breed en tot in alle uithoeken bezie ik de stad en de mensen. Ik hou van Rotterdam. Omdat het me zo vaak teleurstelt maar net op tijd weer een por in mijn rug geeft.
Op de dag dat de 139-meterhoge pyloon van Erasmusbrug werd binnengevaren stond er langs de Maas een oude man te kijken. Hij huilde. Ik vroeg wat er was: “Ach, meneer, eerst de oorlog. En nu dit”. De man had twee keer in zijn leven gehuild. In 1945 en in 1995. Een keer om de bommen die zijn stad deels verwoestten, een keer om een stalen bouwsel waar je trots op mocht zijn.
De liefde voor Rotterdam is moeilijk uit te leggen. Het is een plek op aarde die zeer snel verandert en zich niet makkelijk aanbiedt. Je moet zoeken om te vinden.
Ik kan praten over vroeger. Over Hotel Milano aan de ‘s-Gravendijkwal. Waar Italianen zich in 48 uur een nieuw gebit lieten aanmeten door een slimme Chinees. Op vrijdagavond ging de voorhamer op de rotte tanden, zaterdag lummelden de Italianen met een bebloede zakdoek voor de mond over straat, zondag kon met twee harde klappen het boven- en ondergebit erin. En weer terug naar huis.
Lekker gewerkt. Grazie Rotterdam.
Maar het stadsbeeld is alweer weg, verleden tijd, vervangen door weer iets nieuws. Door de kuiltjes in de wangen van het meisje dat in café Hopper de beste cappuccino van Nederland maakt. Om maar iets kleins te noemen.
Rotterdam heeft haast. De stad vecht zich dood om op iets te lijken dat er nog niet is. We leiden aan het Second City Syndrome maar kunnen het goed hebben.

Op de Blaak kijk ik vanachter het stuur altijd even omhoog naar de dichtregel van Lucebert op het dak van een kantoor. Overdag lees je: Alles van Waarde is Weerloos. Diep in de nacht blijkt dat sommige neonletters hun werk niet doen. Alles van Waarde is Eerloos, stond er. En zelfs een periode: Alles van Aarde is Loos. Dat is wat ik bedoel: Rotterdam hapert, als een gebrekkige ready made.

Achter de Blaak ligt The Red Apple. Het gebouw waar NRC-hoofdredacteur Peter Vandermeersch tot voor kort resideerde. Ik heb een keer met hem gegeten. In Bird. Kent u vast niet? Houden zo, dan hoef ik daar geen tafel te reserveren. Maar goed, Peter Vanermeersch vertelde me over zijn woning. Het was een flat. Met een glazen pui die tot aan de vloer ging. De hoofdredacteur had hoogtevrees. Iedere dag durfde hij een paar centimeter dichter bij de ruit te komen. Na een paar maanden stond hij eindelijk met neus en zak tegen het koude glas en voelde een aangename rust terwijl hij over de Maas uitkeek.
Hij – de man die jaren als correspondent in New York werkte, was nota bene in Rotterdam genezen van zijn angst. Als Hans Nijenhuis daar had gewoond en op hoogte had geoefend, was NRC natuurlijk gewoon in Rotterdam gebleven.

We staan hier in een leeg pand op een van de slechtste plekken van de stad. Alexanderpolder. Hier wil je niet wonen, niet werken, niet eten, niet drinken, niet zoenen, niet afrekenen, niet parkeren. Potentieel zelfmoordgebied. Knap dat jullie de tijd hebben uitgezeten.
Ik ben hier maar vijf keer geweest. Wat een armoe. Als ik naar de redactie wilde, werd ik bij de receptie nog net niet met een lange handschoen gevisiteerd. De koffie in het pand smaakte naar thee en andersom. Het uiterlijk van het restaurant deed me denken aan de ziekenhuiskantine waar ik wachtte op de dood van mijn moeder.
En dan die slagboom op de parkeerplaats als ik eenmaal weer in de wagen zat. Dat kreng ging nooit meteen open, hoe hard ik ook schreeuwde naar het speakertje. “NRC. NRC!” Het zei de portier geen ene reet.

Kortom, goed dat u hier weggaat. En goed dat jullie uit Rotterdam verhuizen. In Amsterdam is alles wat u zoekt. Al maak je daar geen betere krant mee. Het is leuk in www.bakfiets.nl. Het lijkt heel in de verte op een wereldstad.
Ik zag tot mijn plezier dat het interieur van het nieuwe pand wordt aangeprezen als een combinatie van staal, glas en hout. Kijk om je heen, in feite verandert er dus niets.
Ik wens jullie alle geluk, blijf schrijven. En besef, in een helder moment, uitkijkend op toeristen die met hun wiethoofden van de Wallen op weg zijn naar de afdeling Venerische Ziektes in het Gasthuis:
Alles van Waarde is Weerloos.