18/06/2015

SPEECH over HOFBOGEN in RDAM

 

Het was me weer gelukt; vanuit metrostation Stadhuis dat idiote Hofplein overgestoken. Met gevaar voor eigen leven. Een wirwar aan tramsporen, bovenleiding, lantarenpalen, fonteinen, autobanen, fietspaden, trottoirs. Echt een naoorlogs plan, klaargestoomd op een wankele tekentafel.
Maar goed, het was weer een opwindend sprintje. Eenmaal aan de overkant keek ik naar een stenen gedenkkruis dat op de stoep stond, onder het 100-meter hoge Shell-gebouw.
“Voor hen die vielen”, was de tekst op dat kruis.
Bij mijn weten is er nog nooit iemand van het Shellgebouw gesprongen. Dus zo desperaat kon de omgeving hier nou ook weer niet zijn. Het Hofplein werd vaak gezien als transitgebied. Je moest er doorheen, je kwam er niet om te blijven.
Ik liep langs het benzinestation waar ik regelmatig mijn auto door de wasstraat rijd. Op een electriciteitskastje hing een poster. Er stond een foto van een jongen op. Ik schatte hem een jaar of 25. Zwart achterover gekamd haar, donker overhemd.
“Vermist”, stond boven zijn hoofd. Met drie uitroeptekens. “Help ons hem aub terugvinden. Hij heeft zijn medicijnen nodig. “
Waarom hing die poster juist hier? Wat zou deze jongen in deze buurt gebracht hebben? Kocht hij chips bij de benzinepomp? Schuilde hij bij slecht weer in het tunneltje? Of had hij op die enorme schommel gezeten onder de houten brug? Of droomde hij graag weg bij het spoor dat daar ooit lag, die open ader naar Den Haag.
Kruip-door-sluip-door kwam ik in de buurt bij de Hofbogen. Ik hoorde het gepiep van de treinen van en naar CS maar er heerste ook een weldadige rust.
Ik sprak een meisje aan dat met verf aan haar handen rondliep. Ze was de luchtsingel aan het schilderen. Ze was beduidend jonger dan ik.
“Wat een vreemd maar mooi gebied is het toch hier”, zei ik.
“Ja, geweldig, hè. Alle stijlen door elkaar,” zei ze.
Ik keek rond. Ze had gelijk. De net opgeknapte art nouveau-facade van de bogen, de seventies-huisjes met de rode daken op het vroegere Héliportterrein en verderop de remake van de Delftste Poort in een meniekleur.
Een trein kwam onder de grond vandaan en reed voorbij. Het verfmeisje wist niet dat er ooit een luchtspoor liep door de stad. Een rails op poten.
“Echt?” Zei ze. “Dus Rotterdam had een soort highline kunnen hebben, zoals in NY?”
Ja. Precies. Zo was het. Zo moest je nu kijken naar de Hofbogen. Nieuwe bestemmingen voor oude bouwwerken.
Het meisje had haast. Ze ging weer door met haar roller met rode verf.

Ik ging op een terras aan de hofbogen zitten, nam een 1e klas koffie en keek naar het rijtje opgeknapte gevel. Het waren hier vroeger wilde tijden geweest. Een strip vol vage tenten. Nachtzaken, schimmige opslag, penose, illegale gokpaleizen, sportscholen.
Je had een discotheek in een van de bogen. De naam is me ontschoten. Er stond een boom van een kerel als portier die je gek aankeek als je ongewapend naar binnen wilde. Bij de garderobe gaf je niet je jas af, nee, je huurde een kogelvrij vest. Binnen was het benauwd. Ik was nooit zo’n danser. Ik hing liever met een biertje tegen de muur. Met mijn schoenen meetikken op de soul van The Commodores of the Three Degrees.
Ik herinner me nog goed dat in die hofboogdisco het nummer Dirty Old Man keihard werd gedraaid. Op lp. Van cd en spotify nog geen spoor. Rare pasjes op de vloer. Meezingen.
Opeens, vanuit het niets, begon het pand een beetje te trillen.
Rimpels in mijn bier, schilfertjes bladderden van de muur.
Of er van buiten door een reuzenhand heel even werd geschud aan het pand. Dat was de trein boven je hoofd. In langzame kadans over de rails, over de bogen. Het kopstation Hofplein lag vlakbij, op tientallen meters. Het kleine broertje van het Centraal Station. Duidelijke signatuur van architect Sybolt van Ravesteyn. Glas, staal, hoog, vierkant.

Ik kende het geluid van de bulderende treinwielen. Eind jaren ’70 woonde ik aan het spoor, op de hoek van de Bergselaan en de Voorburgstraat. Op driehoog, in een studentenkamer. U kent het wel, vlekkenmatras op de grond, één schone handdoek per maand, twee onderbroeken per week, één spijkerbroek per jaar.
Mijn zolderkamer had een gammel balkonnetje. Als ik buiten stond, kon ik het boemeltje naar Den Haag bijna aanraken. Ik keek recht in de ogen van de machinisten die de treinen naar station Hofplein reden. Ze hebben me daar vaak zien staan. Met slaapogen, volslagen dronken na een nacht stappen, zoenend met een vriendinnetje, bassend op mijn contrabas, halfnaakt na het douchen, slechts gekleed in die ene of die andere onderbroek.
Als ik zwaaide, toeterden de machinsten wel eens terug. Van achter mijn raam gluurde ik vaak naar reizigers in de trein. Mannen in pakken, terug naar Rotterdam van een dagje werken op een ministerie in Den Haag.
En in het weekend de Haagse jongens en meisjes, klaar om te stappen. Door de hoge glazen pui van de aankomsthal zagen ze die merkwaardige moderne stad liggen, zonder kop en staart. Rotterdam, de stad die je niet a priori omhelsde, De stad die je niet uitnodigde om verder te lopen.
Voor gezelligheid en gemak moest je ergens anders zijn.
Je kunt makkelijk de weg kwijtraken. Helemaal niet erg. Je Verdwaalt in een stad die zo snel verandert en soms schaamteloos makkelijk iets van vroeger wegvaagt.
Rotterdam heeft een lange, zeker niet ongeschonden levenslijn. Een reis zonder einde. Het is maar net waar je in en uitstapt. Twee keer knipperen met je ogen en er is weer iets gesloopt of gebouwd.
De trein die hier bovenlangs reed: weg. Het station van Van Ravesteijn: gesloopt. Dancing Bristol op Het Hofplein, speciaal voor de jongeman met wijde pijpen aan de broek: foetsie.
Natuurlijk mis ik het geluid van het boemeltje naar Den Haag, de slapende passagiers in de coupe, het zwaaien van een machinist. Maar gelukkig, de Hofbogen zijn er nog. Opgepoetste historie. Het lééft. Het is een plek waar je kunt komen en vertrekken. Voor een koffie, een maatpak, voor de smaak van een viooltje in een voorgerecht. Een plek voor wilde stappers, voor de elegante danser die een nacht lang beweegt op alcohol, soms met een feestpilletje onder zijn tong. Maar in hetzelfde gebied is ook een jongen vermist. De weg kwijt. Hij had dagelijks pilletjes nodig om de druk van de stad aan te kunnen.
Rotterdam is als weegschaal, links een gewichtje erbij, rechts een pondje eraf. Helemaal stil hangt een stad nooit. Dat maakt het tot zo’n fascinerende plek. Ook hier: in, boven, rond en onder de Hofbogen. De rijke geschiedenis is het fundament. We bouwen erop, zonder de historie uit het oog te verliezen.

De terrassen aan de Hofbogen stroomden vol. De zon scheen. Ik had mijn koffie op. In de verte ging het verfmeisje met haar roller over de houten brug. Ze was bijna klaar.
Nieuwe verf hecht alleen als er een goede ondergrond is. Daar moet je zuinig op zijn. De ondergrond: volgebouwd, aangestampt, gebombardeerd, gladgestreken, aangeharkt en weer omgewoeld: dat is de ziel van onze stad. De ziel van Rotterdam. Noem het maar soul. Onze soul.
En die soul, die neemt niemand ons af.


© Wilfried de Jong, Rotterdam, 18 juni 2015.